Voor buitenstaanders is die discussie vrij ontoegankelijk, ook door het onderwerp en de terminologie. Stel je bent beleidsmedewerker, gemeenteraadslid, journalist of sportvisser en je wilt zelf uitvogelen hoe het zit. Hoe bepaal je dan je positie, zonder blind te varen op soundbites van een maatschappelijke organisatie of één artikel in de krant? Want wat is een valide punt en wat niet? En waarom eigenlijk?
Vissen zijn geen mensen
Wetenschap als scheidsrechter
Een recent review laten twintig onderzoekers de wetenschap als scheidsrechter optreden. Reasons to Be Skeptical about Sentience and Pain in Fishes and Aquatic Invertebrates van Benjamin Diggles en collega’s gaat de kernpunten van de wetenschappelijke discussie over pijn bij vissen langs, plus wat de gevolgen zijn voor dierenwelzijnsbeleid en omgang met vissen in kweek, visserij en hengelsport. Er is daarbij ook aandacht voor onderzoek bij andere waterdieren – krabben, garnalen, inktvissen – waarvoor recent meer aandacht is gekomen.
Leidraad voor wetenschappers
In de paper gaan de auteurs tien aandachtspunten langs die kunnen dienen als ‘een leidraad voor wetenschappers en beleidsmakers om hen bewust te maken van de beperkingen van de beschikbare wetenschap rond gevoel en pijn bij vissen en andere waterdieren, en om de toepassing van hogere standaarden van wetenschappelijk bewijs te stimuleren (…)’. De belangrijkste uitdaging in onderzoek aan bewustzijn en pijn bij vissen is het gebrek aan anatomische, neurologische en ethologische overeenkomsten met de mens. Wij snappen zoogdieren namelijk beter dan vissen en het bewustzijn van een chimpansee is voor ons toegankelijker dan dat van een karper.
Mensen worstelen daarom al snel met het ‘gedachten lezen’ van evolutionair ver verwijderde diersoorten, schrijven Diggles en collega’s: ‘Het gebruik van het woord ‘pijn’ wordt steeds minder verdedigbaar naarmate diersoorten in beschouwing worden genomen die in
evolutionair en morfologisch verder van de mens afstaan, omdat het steeds minder aannemelijk is dat er bij die soorten sprake is van een gelijkwaardige psychologische ervaring.’
‘An unpleasant sensory and emotional experience associated with, or resembling that associated with, actual or potential
tissue damage’.
Pijn is dus het vermogen om een emotionele reactie te ervaren op weefselschade of trauma die worden gedetecteerd via een proces van nociceptie (het vermogen om weefselschade waar te nemen). Dat onderscheid tussen nociceptie en pijnbeleving is de voorbije jaren geleidelijk verwaterd, aldus Diggles en collega’s, doordat sommige onderzoekers eigen definities gaan hanteren, of pijn als synoniem gebruiken voor nociceptie.
Zodra in een experiment een defensieve of vluchtreactie volgt op weefselschade, wordt dat als bewijs voor pijn gezien, terwijl zulk functioneel gedrag ook zonder bewustzijn als reflex kan ontstaan. Een voorbeeld daarvan is het schuren van de huid of bek na injectie van azijnzuur, gedrag dat veelvuldig wordt aangehaald als hét bewijs voor pijn bij vissen.
Afgezien van problemen met definities en de interpretatie van gedragsexperimenten, wordt volgens Diggles en collega’s selectief geshopt in onderzoeksresultaten. In publicaties over pijnbeleving en vissenwelzijn wordt tegenstrijdig bewijs genegeerd. De stelling dat het haken van een vis en haakverwijdering pijn veroorzaken is bijvoorbeeld gebaseerd op een klein aantal experimenten, maar dat idee wordt tegengesproken door experimenten in aquaria met kabeljauw, snoek en zonnebaars. Het gedrag van de gehaakte en onthaakte vissen verschilt in dit onderzoek niet van onbehandelde soortgenoten.
Alleen als de haak in de bek achterblijft is een gedragsverandering merkbaar: kopschudden bij kabeljauw of het opzoeken van schuilplaatsen bij zonnebaars. Bij snoek is er geen fysiologische reactie of gedragsverandering merkbaar terwijl een kunstaas achterblijft in de bek. Volgens Diggles en collega’s wijst dit erop dat ‘deze vissen veerkrachtig zijn en hun gedrag niet significant veranderen als reactie op acute weefselschade die gepaard gaat met een haakverwonding aan de bek.’
Neurologische verklaring van pijnperceptie bij vissen
Die ogenschijnlijke onverschilligheid voor trauma in de bek is ook neurologisch te verklaren. Vissen hebben in tegenstelling tot zoogdieren een klein aantal zogenaamde C-type nociceptoren, de zenuwvezels die bij mensen zorgen voor branderige, langdurige, zeurende pijn door bijvoorbeeld een snij- of schaafwond. Het tweede soort nociceptoren (A-type) zorgt voor snelle waarneming enreactie op schade, bijvoorbeeld het reflexmatig terugtrekken van je hand als je je vinger brandt. De taakverdeling tussen A- en C-type wordt geïllustreerd door mensen met aangeboren pijnongevoeligheid: zij hebben veel minder C-type vezels.
Mensen en andere zoogdieren hebben zo’n 80 procent C-type nociceptoren in de huid en 20 procent A-type. Bij vissen liggen die verhoudingen radicaal anders: 5 procent C-type en 95 procent A-type. De onderzoekers concluderen dat de A-type vezels op potentieel schadelijke gebeurtenissen snel te signaleren zijn, wat leidt tot ontsnappingen vermijdingsgedrag. Zeurende napijn speelt niet in een
vissenleven
‘Samengevat moet evidence-based besluitvorming al het wetenschappelijke bewijs voor een bepaalde hypothese op een rigoureuze, kritische, evenwichtige, transparante en systematische manier evalueren.’ Dat betekent volgens de auteurs: zonder over-interpretatie, het negeren van onwelkome resultaten of het buiten beschouwing laten van bekende biologische mechanismen (gedrag, anatomie) die observaties ook kunnen verklaren.
Scherpe diagnose: analyse van wetenschappelijk en beleidsmatig onderzoek naar vissenpijn
Al met al geven Diggles en collega’s een scherpe diagnose van de wetenschappelijke en maatschappelijke discussie over onderzoek en beleid rond vissenpijn. Het levert geen vrolijk makend beeld, omdat het laat zien dat kritisch denkvermogen binnen de wetenschap en beleidsontwikkeling matig functioneert. Bovendien illustreert deze paper ook dat het onderwerp inherent complex is. De bewering ‘een vishaak doet pijn’ communiceert eenvoudiger dan een uitleg over nociceptie en het feit dat vissengedrag geen afspiegeling is van emoties of gevoel.De onderzoekers blijven evenwel optimistisch en doen een aantal voorstellen voor methodologisch beter onderzoek, plus grondiger evaluatie van bewijs bij de ontwikkeling van nieuw beleid. ‘Het uitbreiden van wettelijke bescherming voor vissen en ongewervelden
is een maatschappelijke keuze en politiek is de methode in Westerse democratieën om die keuze te beïnvloeden.
Desalniettemin is wetenschap, en niet politiek, de methode die het meest geschikt is om betrouwbare, effectieve indicatoren te vinden die het welzijn van vissen en ongewervelde dieren kunnen verbeteren.’
Wij snappen zoogdieren namelijk beter dan vissen en het bewustzijn van een champansee is voor ons toegankelijker dan dat van een karper.
Tien conclusies
De belangrijkste conclusies uit het artikel Reasons to Be Skeptical about Sentience and Pain in Fishes and Aquatic Invertebrates zijn:- Sommige onderzoekers hanteren een omschrijving van pijn die afwijkt van de geaccepteerde pijndefinities. Het onderscheid tussen nociceptie en pijn verwatert en dat maakt interpretatie van onderzoek problematisch.
- Onderzoek dat claims over pijn bij vissen tegenspreekt wordt selectief genegeerd of weggewuifd.
- Experimentele observaties aan pijn bij vissen kunnen geregeld niet worden herhaald door onafhankelijke onderzoeksgroepen. Gebrek aan replicatie ondergraaft de waarde van kennis, welzijnsindicatoren en dierenwelzijnsbeleid.
- Persoonlijke aanvallen en beschimping van opponenten vervangen inhoudelijke wetenschappelijke discussies over bewijs en hypotheses.
- Geteste hypotheses in vissenpijnonderzoek zijn vaak niet te weerleggen. Elk gedrag kan daardoor worden geïnterpreteerd als een bewijs voor pijnbeleving.
- Bewustzijns- en gevoelscriteria worden willekeurig toegepast op verschillende diergroepen; consequent redenerend zouden alle organismen ervoor in aanmerking komen.
- Het verbreden van het dierenwelzijnsbegrip tot vissen, schaaldieren en insecten verwatert dit concept en maakt welzijnsonderzoek irrelevant.
- Nieuwe dierenwelzijnswetgeving zonder solide wetenschappelijke basis heeft een groot risico op nadelige effecten voor visserij, kweek en handel in vis en schaaldieren.
- Redeneren vanuit het voorzorgsbeginsel voordat er gevalideerde welzijnscriteria beschikbaar zijn is schadelijk voor mensen én dieren.
- Er is behoefte aan meer georganiseerde scepsis en kritisch denken in het dierenwelzijnsonderzoek en -beleid. Het ontbreekt aan betrouwbare empirische data voor verantwoorde besluitvorming.
Experimentele observaties van pijn bij vissen kunnen geregeld niet worden herhaald door onafhankelijke onderzoeksgroepen.